Pzazz-masterclass Playground 2021

Naar aanleiding van Playground 2021 vond in STUK & M een intensieve workshop performancekritiek plaats, onder begeleiding van performance kunstenares Zhana Ivanova en criticus Pieter T’Jonck. De resultaten verschenen op Pzazz, en zijn hieronder gebundeld. Meer info over de workshop vind je hier.

Lichamen die bonken en brullen

Cosima bas over Heartscore - Anthony van Gog

Performance- en geluidskunstenaar Anthony van Gog toonde op kunstenfestival Playground zijn ware aard: die van een componist. Heartscore is een zintuigelijke voorstelling over wat het betekent om een stem te geven aan ons lichaam en van daaruit met elkaar in connectie te treden. Met het lichaam als instrument schets hij een zowel fysieke als muzikale compositie voor ons uit.


18 NOVEMBER 2021

Voorzichtig betreedt het publiek de verduisterde zaal van de Studio op de dakverdieping van Stuk, Leuven. We mogen rondlopen of zitten. Eenmaal binnen zie je ze onmiddellijk liggen: twee jongemannen, (Van Gog zelf en Erik Van de Wijdeven) uitgestrekt op de vloer en aan weerszijden van de ruimte. Felle spots doorbreken de duisternis en belichten hun bleke, halfnaakte lichamen en. Ze baden in een cirkel van licht. Als een heilig tafereel. Tussen hen in, in het midden van de zaal, torenen twee zwarte volumes. Het zijn geluidsinstallaties, aangestuurd door een technicus die schuilt in het duister.

Met een waakzame gretigheid scharen toeschouwers zich rond de twee lichamen. Het doet me denken aan de manier waarop wilde dieren op hun prooi afkomen, geen beweging of geluid gaat ongemerkt. Maar de performers wachten op het moment dat het publiek stilvalt. Hun ogen zijn gesloten en hun lichamen doodstil. Op hun borst dragen ze een hartmonitor die verbonden is aan de zwarte installatie. De draden ervan lopen als aderen langs hun ontblote torso’s en verder over de koude vloer.

Voorlopig heerst nog stilte. Enkel zij die dicht genoeg bij de mannen durven komen, horen hen diep ademhalen. Een buik zwelt op en deukt dan weer in. Plots, net wanneer mijn blik beweegt naar het andere lichaam, weerklinkt een ritmisch geklop. Asynchroon en in tweevoud. Geleidelijk zwelt het geluid aan en begint een samenspel van hartslagen dat klinkt als een paard in galop. Zo nu en dan horen we ook het kraken, grommen en klotsen van een binnenste. De geluiden van een lichaam, uitvergroot en versterkt.

Op het ene schermpje schommelt een getal tussen de 79 en 86, de ander haalt makkelijk 140 in rust. Geen hartslag is hetzelfde. De titel van de performance, ‘heartscore’, doet het al vermoeden. Van Gog nam voor dit stuk de rol van componist op zich en schreef een zowel lichamelijke als auditieve compositie. Het is een spel tussen licht en donker, tussen rust en beweging, maar vooral speelt de jonge performancekunstenaar met de grens tussen het zelf en een ander. Door het lichaam binnenste buiten te keren en een stem te geven, tracht Van Gog er een dialoog mee aan te gaan.

Het is een mooie insteek, maar helaas komt dat concept niet geheel over. Pas achteraf werd me duidelijk dat de twee jongemannen op het ritme van elkaars lichaam hadden gedanst. Puur op gehoor waren ze in gesprek geweest met de ander. Als twee foetussen die kronkelen onder het geluid van hun moeders hartslag bewegen de performers traag over de vloer. Eerst vinger voor vinger en teen voor teen. Alsof ze ontwaakten na een diepe slaap en de werking van hun eigen lichaam herontdekten. Met verkrampte en onnatuurlijk ogende bewegingen komt geleidelijk hun hele lijf op gang.

'Een oog om een oog', zullen ze gedacht hebben

Hoewel de bewegingen van beide jongens grotesker worden, lijken hun lichamen lange tijd te zwaar om zich van de grond los te rukken. Ze komen niet verder dan een half opgerichte houding. Het tempo van de voorstelling ligt laag, maar de echo’s die uit de diepten van de twee lichamen rijzen, werken hypnotiserend.

Dan volgt een verrassing. Als de jongens hun hoofden opzij rollen, beantwoorden ze onverwacht de blik van het publiek. ‘Een oog om een oog’ zullen ze gedacht hebben. Plots komt er nu vaart in het stuk. Beide jongens staan recht, niet perfect synchroon, maar wel tezamen. Ze verlaten hun lichtcirkel en wandelen voorzichtig op het publiek af. Her en der staan ze stil bij iemand, en imiteren diens houding: gekruiste armen, opgetrokken knieën, handen op de rug, perfect gespiegeld. De jonge dansers proberen met ons in connectie te treden, net zoals ze voorheen met elkaar verbinding zochten. Na enige tijd laten ze het publiek weer los en vinden ze elkaar, nu midden tussen de twee geluidstorens waar licht is gaan schijnen. Bij iedere stap die ze naar elkaar toe zetten, horen we gepiep, alsof hun verzet om samen te komen hoorbaar wordt via de monitor op hun borstkas.

Hier grijpt de technicus in; hij manipuleert het geluid tot hun hartslagen steeds meer gelijk lopen. Zullen ze er in slagen één te worden? Toch niet. Net voordat hun lichamen elkaar raken, gaan de dansers elk een andere richting uit, elk weer naar ‘zijn’ kant van de zaal. De machines worden uitgezet en het geluid gedempt.

Het lijkt zo alsof de twee jongemannen faalden in hun poging bij elkaar te komen. Alsof ze elkaars lichaam wel hadden gehoord, maar er zichzelf niet in hadden gevonden. Een voorstelling die moest gaan over het vinden van elkaars geluid eindigt daarmee in stilte. Een waarschuwing misschien. Toch wel apart, maar daardoor niet minder passend bij een thematiek die voor mij het kunstenfestival Playground tekende: in connectie treden met elkaar. Ook Van Gog’s performance ging over de kunst van het samenkomen. Over stilstaan en aanraken. Luisteren tot we elkaar vinden, of dat toch op zijn minst proberen.

Een blik op intimiteit

Elie Agniel over Creatures at rest - Alice Van der Wielen-Honinckx / They call it Idlewild - Helen Cammock / Heartscore - Anthony van Gog

Verbinding lijkt dit jaar centraal te staan op het performancefestival Playground in Leuven. Zo filtert Alice Van der Wielen-Honinckx met ‘Creatures at rest’ het individuele uit haar voorstelling weg tot er enkel nog verbondenheid tussen de spelers overblijft. Ook ‘Heartscore’, van Anthony van Gog probeert dit thema te bespelen, al is dat op een heel andere manier. Een tweede motief van het festival is de rol van de blik: die van spelers én van toeschouwers. Dat merk je als e ‘They call it Idlewind’ van Helen Cammock vergelijkt met ‘Creatures at rest’.


20 NOVEMBER 2021

De installatie ‘Creatures at rest’ van Alice Van der Wielen-Honinckx staat in een hal van het museum M Leuven. Een groot, cirkelvormig platform draait er langzaam rond. Af en toe speelt een stukje muziek, in een onherkenbare taal of achterstevoren. Op het podium liggen drie vrouwen op een vilten tapijt. Ze raken elkaar vaak aan, met een hand, arm, been of voet. De verstrengelingen lijken nooit opzettelijk, maar de performers laten de connectie met veel tederheid toe, om er zich dan weer van los te maken. Telkens weer in een continue, trage, vloeiende beweging.

Van der Wielen-Honinckx speelt zowel met de blik van de performers als met die van de toeschouwers. De drie ‘wezens’ kijken noch elkaar noch het publiek aan. Hun blikken staan altijd ergens op oneindig. De blik van de toeschouwer wordt dan weer door de positie van het podium geleid. Het platform staat namelijk in een hal, vlakbij een muur, waardoor het fysiek onmogelijk is om errond te wandelen. Zo word je dus als vanzelf gedwongen om vanuit één punt te kijken: de bewegingen gebeuren voor het publiek. Doordat de blik van de performers – letterlijk en figuurlijk – afwezig lijkt, en die van de toeschouwers gedwongen wordt om te kijken naar de lichamen en hun intimiteit voelt het geheel aan als een toestemming om te staren – zonder voyeurisme.

De ijle blik op oneindig komt op een vrij onverwachte manier ook terug in Helen Cammock’s ‘They Call it Idlewild’. Dit werk is deel van een tentoonstelling in STUK. Het is een videowerk over ‘nietsdoen’. Je hoort Cammock op associatieve toon spreken over hoe je nietsdoen kan opvatten. Bijvoorbeeld hoe hogere maatschappelijke klassen er de lagere van beschuldigen lui te zijn om te verbergen dat ze zelf eigenlijk niet veel doen. Of hoe een visser veel minder vrij is dan een wandelaar in een veld, al lijkt de ene niets te doen, en de andere in een activiteit verwikkeld.

De tekst is boeiend, maar ook met de beeldkeuze gebeurt iets. Ze toont namelijk bijna niets. Wat bewegend gras, binnenruimtes, soms eens een bestelwagen. Af en toe leunen de beelden aan bij de tekst – soms zelfs op een erg melige manier. Maar als toeschouwer voel je dat je ogen zonder focus rusten ergens richting het scherm. Waar je naar kijkt is bijna inhoudsloos, waardoor de tekst net beter binnenkomt. In combinatie met de continue flow aan vrij eenvoudige tekst voelt het even aan als niet veel doen.

Een festival brengt altijd onverwachte thema's bij elkaar

Ook Van der Wielen nodigt uit om niet veel te doen. Er gebeurt ‘weinig’ , er verandert weinig doorheen haar stuk. Het podium draait rond, de wielen piepen, lichamen bewegen naar elkaar toe en van elkaar weg. ‘Creatures at rest’ gaat uren aan een stuk door. Het is dan ook irrelevant wanneer de performance begint of eindigt. Af en toe speelt wat muziek. Na een tijdje staar je zelf naar de performers en lijkt de tijd even trager te gaan. De uitnodiging tot nietsdoen, de rustige blik zonder dwang op geabstraheerde lichamen en het niet tijdsgebonden karakter van de performance zorgen ervoor dat enkel externe afspraken dwingen om te stoppen met kijken.

De performance ‘Heartscore’ van Anthony van Gog is van een heel andere aard. Twee mannen liggen in een amper verlichte kamer. Door twee geluidsinstallaties luisteren beide mannen naar elkaars hartslag, reageren op de interferentie van hun microfoons en de geluidsinstallaties, nemen de poses van toeschouwers over of proberen door allerlei bewegingen of trucjes hun hartslag te controleren. Een technieker past tijdens de voorstelling het licht aan, tot de performers amper zichtbaar zijn. Hij bewerkt ook stiekem het geluid van de hartslagen om de interferentie op te lossen, of vertraagt ze om het einde van de voorstelling aan te geven.

Hoewel het stuk had moeten gaan over de interactie tussen de twee spelers, blijven ze altijd toch ver van elkaar. Ook de hartslagen verbinden hen niet echt, hun snelheden liggen ver uit elkaar. De intimiteit tussen de twee lichamen komt zo niet echt over. Wat je merkt is vooral hun hoogstpersoonlijke reactie, zowel op de inspanning die ze leveren als op het contact met de toeschouwers. Zo blijft de performance toch beperkt tot de reacties van twee aparte entiteiten.

Van der Wielen-Honinckx pakt het eenvoudiger aan, maar daardoor ook doeltreffender. Door de trage, voorspelbare en continue verstrengelingen van de spelers en de afwezigheid van hun blik lijkt de persoonlijkheid van de performers losgekoppeld van hun lichaam. Het denken en de actie ligt bij de toeschouwer en koppelt zich los van de individuen op het podium. Wie zij afzonderlijk zijn, is niet af te leiden uit hun bewegingen of hun mimiek en is zelfs niet relevant. Hierdoor wordt de intimiteit tussen de verzameling aan ‘wezens’ het onderwerp van de performance, en niet de individuele persoonlijkheden.

Een festival brengt altijd onverwachte thema’s bij elkaar. Zo lijkt het werk van Van der Wielen-Honinckx nog beter te slagen in zijn opzet om intimiteit te onderzoeken dankzij de performance van van Gog, en krijgt de ervaring van de haast willekeurige beelden van ‘They Call it Idlewind’ net meer legitimiteit door de traagheid van ‘Creatures at rest’.

Bewegen buiten de tijd

Bas Blaasse over Creatures at rest - Alice Van der Wielen-Honinckx

Drie vrouwen bewegen traag en organisch over een ronddraaiend podium, maar de titel zaait twijfel of we wel kijken naar mensen. ‘Creatures at rest’ heet de performance van Alice Van der Wielen-Honinckx. Of is het een installatie? Zijn het levende standbeelden of misschien etalagepoppen? Hun handelingen zijn zo langzaam dat je soms bijna vergeet dat er iets verandert. Het geeft je de wat bevreemdende indruk dat je naar een soort video-installatie kijkt. Zonder begin of einde, trekken de drie vrouwen je langzaam in een intense kijkervaring waarin je elke tijdsdimensie uit het oog verliest.


18 NOVEMBER 2021

In een lange witte hal van Museum M staat tegen de linker muur een ronddraaiend, cirkelvormig platform van hout. De constructie bestaat uit witgeschilderde planken en platen, die steunen op wieltjes die net iets groter zijn dan die van een winkelkar. Er ligt een vilten kleed op, beschilderd met uitvergrote handen die elkaar raken, in heldere kleuren. De drie performers kruipen op blote voeten over dit kleed. Hun kleren passen erbij: oranjerood, zachtroze, groen, blauw. Een vrouw draagt een broek met een zebraprint. Het oogt lieflijk en zacht.

Eigenlijk kan je wat de vrouwen doen zelfs geen kruipen noemen, want hun bewegingen zijn zo minuscuul dat je ze bijna niet gewaarwordt. Alsof je een video bekijkt waarvan elk frame een paar seconden blijft staan. Het lijkt alsof ze ontwaken zonder zich er helemaal van bewust te zijn. Ze kijken elkaar niet aan en maken geen contact met de bezoekers. Maar ze maken wel contact met elkaar, lichamelijk. De ene streelt de andere, een been vouwt zich om een middel heen.

Soms lijkt het contact sensueel en opzettelijk, maar vaker heb ik het gevoel dat ik kijk naar de onbewuste bewegingen van organismen die zich ophouden in de donkere diepten van de oceanen. Of eerder nog naar een microscopische opname van een amoebe. Niet echt natuurlijk. Er zitten drie mensenlichamen voor me. Dat blijkt vooral als er dan toch iemand eindeloos traag overeind komt en gaat staan. Maar hun samenspel van bewegingen lijken doelloos, ik heb het gevoel alsof ik kijk naar willekeurige vorm- en bewegingsovergangen in eencelligen.

Je zou het een installatie kunnen noemen, of een dynamisch sculptuur. Anders dan een performance die een duidelijke tijdsafbakening heeft, kun je hier langslopen zoals je langs een schilderij of een video-installatie loopt, Bankjes en kussens nodigen uit om te blijven hangen, maar je bent vrij om te blijven kijken zolang je wilt. Het is stil zoals het stil is in een museumzaal. Je hoort enkele stemmen van ver echoën door het gebouw, voetstappen op het ritme van artistieke bezinning. Het duurt ongeveer vier minuten, iets meer, voordat het platform helemaal rond is. Dat is langzaam voor een plateau met een diameter van hooguit drie meter, zo niet minder.

Alleen de verandering doet je beseffen dat er eerst wel -of geen- geluid te horen was

Af en toe doorbreekt een soundtrack deze stilte. Dromerige muziek, echo’s van een onderwaterwereld. Atmosferische geluiden die net zo kalm zijn als de bewegingen die ze begeleiden. De wisselingen van het geluid creëren een subtiel effect, geen echte verrassing. Het is vergelijkbaar met een achtergrondgeluid dat plotseling verdwijnt, waarvan alleen de verandering je doet beseffen dat er eerst wel -of geen- geluid te horen was.

Op de een of andere manier verschuift deze constellatie van lichamen toch meer dan je je bewust bent. Als je een sculptuur op een draaiend voetstuk zou zetten, kan het de indruk wekken dat het zelf beweegt. Niet omdat het beeld inderdaad beweegt doordat de ondergrond ronddraait. Maar omdat het perspectief, je blikveld, veranderingen biedt, ook al blijf je stil, ook al is je positie onbeweeglijk. Zoals in de video-installatie ‘Static’ (2009) van Steve McQueen. Een helikopter cirkelt om het vrijheidsbeeld in New York heen. De camera zoomt in en uit, en door de omtrekkende beweging lijkt er beweging in het onderwerp zelf te ontstaan, ook omdat de achtergrond voortdurend verandert. Het is de illusie van beweging waar je als immobiele toeschouwer door wordt meegenomen.

Hier gebeurt iets soortgelijks met deze drie standbeeldachtige figuren. Of zijn het etalagepoppen? De uitwerking is niet helemaal dezelfde als in ‘Static’, maar het effect dat ‘Creatures at rest’ sorteert is wel analoog. Ook al verplaatsen de vrouwen zichzelf, dan herken je dat toch nauwelijks op die manier. Je merkt uiteraard dat ze van positie veranderen, maar vergeet dat na een poos ook weer bijna. Het is alsof je naar een video van een standbeeld kijkt, en je op een gegeven moment realiseert dat, ook al lijkt het standbeeld te bewegen, het in feite een illusie is. Alleen is dat in ‘Creatures at rest’ natuurlijk niet het geval. Hun bewegingen zijn aanzetten, trekken die deze sensatie van onbeweeglijke beweging versterken, alsof de manoeuvres en minuscule handelingen die je waarneemt in feite een hersenspinsel is.

Je verliest de bewegingen uit het oog op dezelfde manier waarop je de tijd uit het oog kan verliezen. Dat komt wellicht door de combinatie van de intense traagheid, een aanwezigheid die een zeer lage vorm van bewustzijn oproept, en de dromerigheid van de muziek die nu en dan klinkt en een biologerende uitwerking heeft als een kampvuur, maar minder warm, minder intens, intiemer.

Er zijn kleine elementen die toch een soort van begin en einde suggereren, wanneer ze bijvoorbeeld één voor één van het podium stappen. Telkens accentueert dat abrupt hun aanwezigheid. Ze trekken dan hun schoenen aan en lopen weg van het podium met eenzelfde kalmte, ook al zijn hun stappen reuzensprongen in vergelijking met de houdingen op het plateau. Als ze allemaal zijn vertrokken, blijft het platform draaien in een leegte van de voelbare afwezigheid van een optreden dat een spoor achterlaat. Zoals de veranderingen van de soundtrack je doen beseffen dat je een uur lang hebt gekeken naar het drietal. Dan lijkt het afwezige contact tussen toeschouwer en performer hier daarin te bestaan dat hun aanwezigheid mij in een haast identieke rust heeft gebracht. Eentje waarin ik afdwaal in een gedachteloos, instinctief universum van lichamelijke waarnemingen.

Slecht zittende kostuums, lastige situaties

Marina Kaptijn over Skinscapes - Nefeli Papadimouli

In de performance ‘Skinscapes’ onderzoekt Nefeli Papadimouli ‘afhankelijkheid binnen sociale en natuurlijke structuren’. Zo staat het te lezen in het programma van het Playground Festival in Leuven. Wat dat zou betekenen blijft me onduidelijk. Als ik het werk zie kan ik aanvankelijk evenmin achterhalen of dat onderzoek Papadimouli zelf echt iets kan schelen, of slechts een aanleiding was om haar eerdere experimenten met textielobjecten verder te zetten, maar nu met mensen erin. Maar in hun worsteling met die objecten gebeurt er toch iets ongewoons.


18 NOVEMBER 2021

In de Torenzaal van Museum M staan drie grote wandschermen in canvasdoek, versterkt met stangen. Aan de ene zijde zijn ze dof groen en roze gekleurd, een kleurenpalet dat naar de sixties zweemt. Aan de andere kant zie je het gebroken wit van onbewerkt canvaszeil. Die stof doet me aan oefenen denken. Canvas: een stug materiaal om lastige naaisteken te oefenen, maar ook een stevige stof, prima voor repetitiekostuums.

Je ziet echter niet alleen die schermen maar ook acht jonge, oude, korte en lange mannen en vrouwen die de schermen overeind houden. Ze zijn van hoofd tot voeten omvat door een canvaskostuum dat alleen de handen en voeten, en meestal -maar niet altijd- het gezicht vrijlaat. Die kostuums zijn verweven met de wandschermen: twee of drie kostuums per scherm. Dat belet de dragers -van de kostuums én van de schermen- om vrij te bewegen want het scherm werkt altijd tegen, zeker als de andere ‘bewoners’ van het scherm niet meewerken.

Al deze kostuums hebben iets bijzonders. Sommige lijken recht uit een fantasy verhaal te komen of roepen met vier of zes mouwen exotische goden op. Andere had Jeroen Bosch kunnen bedenken. Eentje lijkt een kruising tussen de oorlogsdracht van een Japanse samoerai en een gewatteerde winterjas. Maar hoe het er ook uitziet, de stiksels en plooien zijn met veel zorg bedacht en uitgevoerd. Die vormenweelde liet me fantaseren: uit welk verhaal stamt deze kraag of deze hoed. Je ziet dat Papadimouli niet voor niets naam maakte als ontwerper van textielsculpturen.

Op ‘Playground’ laat ze haar wanden nu dus bewonen, en die bewoners activeren de wanden ook. In het koude licht van de Torenzaal van M hoor je het droge tikken van een slome metronoom. Elke vijfde tik is een helder pingelgeluid, dat aangeeft dat de bewoners zich kunnen verplaatsen. Dat tempo is van een niet-onaangename traagheid, die me als kijker niet op de proef stelt maar de tijd gunt om te kijken.

Aanvankelijk vormen de wandschermen een zigzag lijn met rechte hoeken, maar langzaam evolueren ze tot een cirkel met drie segmenten, en dan gaat het weer terug naar het begin. Je ziet dat de performers het moeilijk hebben met deze opdracht, omdat ze geen eenheid vormen. Ze versmelten niet met ‘hun’ wand en voelen ‘hun’ medebewoners van de wand niet automatisch aan. Ze handelen niet als een automobilist die één wordt met zijn machine als hij gedachteloos schakelt, versnelt en vertraagt. Ze moeten telkens weer uitzoeken hoe het ding waarin ze gevat zijn reageert.

Er ontstaat een komische twist in deze 'inclusieve ontmoetingsruimte'

Papadimouli maakte het hen dan ook niet gemakkelijk. Sommige dragers staan achterstevoren in hun kostuum in de wandkleed constructie, anderen kijken vooruit maar zien niets door een kap voor hun hoofd. De grote hoogte van het scherm, wel drie meter, maakt het helemaal een uitdaging om overeind te blijven. Soms neemt de logheid van de constructie zozeer het overwicht dat het gevaarte naar voor of naar achter dreigt te kiepen. Op een ander moment lijken de dragers achterover te kunnen leunen, alsof ze zich laten hangen in het canvas. Doordat ze elkaar niet kunnen zien, en wellicht ook niet aanvoelen, is het evenwicht altijd weer precair.

Hier is veel om naar te kijken. En ook veel om iets van te vinden. Een gezicht, schuin naar de grond gedraaid, in een kostuum met extra mouwen die als een soort stralenkrans geplaatst zijn, roept bij mij het beeld op van een heilige, een martelares. Bij een aantal andere kostuums lijkt de drager en niet het kostuum het lijdend voorwerp. Eén van de dragers met een klein postuur heeft een kostuum met een extra hoge mouwinzet wat een marionet-achtig effect sorteert. Andere dragers vallen op doordat ze zelf niet lijken te weten waar ze onderdeel van uitmaken, noch wat ze daarmee aan moeten.

Er ontstaat zo een komische twist in deze ‘inclusieve ontmoetingsruimte’ (dixit het museum), maar die lijkt onbedoeld. De rol van de kijkers blijft beperkt tot toe-schouwen. Van een activatie, zoals in het werk van Franz Erhard Walther, de Duitse kunstenaar die het lichaam inzette als medium in zijn textiele wandformaties, is geen sprake. Waar Walther al in de jaren zeventig pionier was in het betrekken van het publiek bij zijn werk door ze uit te nodigen zijn kunstwerken aan te trekken of te betreden kom ik er bij deze ‘Skinscapes’ niet achter of Nefeli Papadimouli haar dragers echt onderdeel van het werk wil laten zijn. De performers zijn niet echt daar in ruimte en tijd. Ze worstelen enkel met hun wand en hun kostuum. Als kijker voelt dat als een te ruime jas, vormeloosheid waarin het niet zoveel uitmaakt wat ik wel of niet zie.

Er ontstaat geen gebundelde energie tussen kijkers en dragers, in plaats van magisch wordt het grappig. De fantasierijke kostuums bieden ruimte voor koddigheid. Hoe minder er van lichaam en beweging te lezen is, hoe meer ik uit de gezichten probeer te halen. Op de gezichten van de dragers van de wandformaties is veel af te lezen, maar zonder focus, blikken lijken willekeurig. Er is geen sprake van een activatie zoals de toonmomenten in het programma genoemd worden.

Het lijkt dus alsof Papadimouli onverschillig stond tegenover wat er zou gebeuren tijdens deze activatie. Maar dan denk je terug aan wat het programma zei over ‘afhankelijkheid binnen sociale en natuurlijke structuren’. Dat klonk mij als arty praat voor de vaak, geschreven lang voor het werk werkelijk gemaakt werd. Toch klopt het met wat je ziet: mensen die als sociale structuur moeten omgaan met een weerbarstige omstandigheid -de natuurlijke structuur van de wanden.

Dat is komisch. Maar het is meer dan dat. Het ensceneert ook onze steeds meer verdeelde samenleving, met zijn steeds extremere posities die mensen tegenover elkaar opzet in plaats van gesprek aan te moedigen. Daarin dragen we allemaal slecht zittende kostuums in een stuk dat we niet zelf gekozen hebben, doorgaans toch niet. Maar daar moeten we het dan wel mee doen. Dat is moeilijk, dat zie je hier. een beetje lachwekkend zelfs. Maar het lukt toch.